- dresser
- dresser [dressee]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 rechtop zetten ⇒ oprichten, (op)zetten2 gereed maken ⇒ (op)maken 〈ook m.b.t. een schotel〉3 〈iemand tegen een ander〉opzetten4 africhten ⇒ drillen, oefenen5 〈ambachtelijk〉rechtmaken ⇒ platmaken, houwen♦voorbeelden:1 dresser un monument • een monument oprichten2 dresser la carte d'un pays • een land in kaart brengendresser un piège à qn. • iemand een strik spannendresser la table, le couvert • de tafel dekken4 je vais te dresser • ik zal je mores lerenII se dresser 〈wederkerend werkwoord〉1 zich oprichten ⇒ zich verheffen, opstaan♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 se dresser contre qn. • zich tegen iemand kerense dresser sur la pointe des pieds • op z'n tenen gaan staan1. v1) oprichten, rechtop zetten2) gereedmaken3) [iemand] opzetten (tegen)4) platmaken2. se dresservzich verheffen, opstaan
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.